Grammaticaonderwijs:
waar hebben we het dan over?
Al
meer dan vijftig jaar zijn grammatica(ge-)lovers en –haters in een felle,
papieren strijd verwikkeld. In deze blog probeer ik na te gaan wat de ideeën
over grammaticaonderwijs zijn en welke kritiek daarop is. Voldoet het huidige
onderwijs in de schoolpraktijk? Wat zou de efficiëntie, effectiviteit en
waardering van het grammaticaonderwijs kunnen vergroten?
Het
onderwijs worstelt nog vaak met modernisering en innovatie, maar taalkundigen,
didactici en pioniers uit de praktijk signaleren mogelijkheden tot verbetering.
Lesstof, didactiek en ideeën over grammaticaonderwijs blijken meer potentieel
te hebben.
Oude
ideeën uit de huidige opzet blijken wetenschappelijk niet houdbaar, resultaat
en waardering voor traditioneel grammaticaonderwijs staan niet in verhouding
tot de geïnvesteerde tijd. Met een reeks mogelijke criteria, hoop ik een
aanzet te geven tot daadwerkelijke verandering in het grammaticaonderwijs en
zal laten zien dat deze wenselijk is…
Er
zijn verschillende visies op grammaticaonderwijs, naast traditioneel onderwijs
kan grammatica onderdeel zijn van ‘taalbeschouwing’ of taalkunde. In veel
methoden Nederlands is grammatica beperkt tot onderwijs in traditionele
zinsontleding en woord-(soort)benoeming. Traditioneel is letterlijk op te
vatten: de Wet op het lager onderwijs schrijft zinsontleding sinds 1857 voor
als een apart vak.
Voor
het examen ter verkrijging eener acte van bekwaamheid als hulponderwijzeres en
als hulponderwijzer wordt gevorderd: goed lezen en schrijven; voldoende kennis
der zinsontleding, der spelregels en eerste gronden der Nederlandsche taal.
Vormen
van grammaticaonderwijs
Vanwege
hun verschillende functies in de ‘onderwijsmachine’, hebben alle belanghebbende
partijen (politici, ambtenaren, schoolbestuurders, schoolleiding, docenten,
leerlingen en ouders, wetenschappers) hun eigen kijk op het onderwijs. Vaak
vullen deze visies elkaar aan, soms conflicteren ze. In de afgelopen vijftig
jaar is naast het literatuuronderwijs ook onderwijs in grammatica vaak en
heftig bediscussieerd. Meningen verschillen, vooral over hoe het beter kan (of
zou moeten) en over wat er écht belangrijk is. En omdat er al zo lang
grammaticaonderwijs wordt gegeven, kan iedereen er over meepraten. Hieronder
volgen drie visies op hoe grammaticaonderwijs gegeven zou kunnen worden.
a. Traditioneel grammaticaonderwijs
In
de meeste literatuur wordt grammaticaonderwijs gezien als een specifieke,
geïsoleerde vorm van taalbeschouwing aan de hand van willekeurige losse zinnen
en woorden. Grammatica is een onderdeel van de taalkunde, de wetenschappelijke
studie van natuurlijke talen van mensen. De grammatica (spraakleer) beschrijft
en zoekt verklaringen voor de systematiek van een natuurlijke taal. De
taalkunde onderzoekt waaruit onze kennis van taal bestaat (competence), hoe we
deze kennis gebruiken (performance) en hoe we de kennis van taal verwerven
(acquisition).
Op
de meeste scholen is taalkunde beperkt tot onderwijs in grammatica, vaak in de
vorm van traditionele zinsontleding en woord(soort)benoeming. De fundering
daarvan wordt gelegd op de basisschool. In de onderbouw van het voortgezet onderwijs
(VO), de eerste twee, drie jaar, wordt de (basisschool) leerstof herhaald.
Daarna wordt zinsontleding inhoudelijk uitgebreid met de complexere zinsdelen
(voorzetselvoorwerp, speciale bepalingen enz.). Deze constructies worden
geoefend in steeds complexere zinnen, waaronder ook samengestelde zinnen en het
spectrum aan woordsoorten wordt uitgebreid.
b. Taalbeschouwing
Sinds
begin jaren ‘70 (van de vorige eeuw)
wordt er gedacht en geschreven over een bredere aanpak van ‘het onderzoeken
van taal’ in de onderwijsomgeving. Bonset en Hoogeveen (2008) typeren deze
vernieuwing als ‘de opkomst van een ‘communicatief paradigma’: taalonderwijs
dient vooral communicatieonderwijs te zijn, in plaats van onderwijs dat gericht
is op de formeel-grammaticale aspecten van taal.’ Het taalonderwijs zou hier
meer ten dienste staan aan het aanleren van taalvaardigheden die verband houden
met beter leren communiceren. Het gaat niet alleen om de regels maar ook om de
toepassing daarvan in communicatieve situaties. Het verschil met traditioneel
grammaticaonderwijs is evident. Er wordt niet alleen uitgeplozen hoe zinnen in
elkaar steken, maar vooral hoe dat ‘pluiswerk’ kan bijdragen aan de kwaliteit
en effectiviteit van communiceren.
Taalbeschouwing
houdt in: het reflecteren over vormkenmerken van taal (formeel perspectief),
betekeniskenmerken (semantisch perspectief) van taal en gebruikskenmerken
(pragmatisch perspectief) van taal. In deze definitie van de Stichting
Leerplanontwikkeling (SLO) is taalbeschouwing een uitgebreid vak, waar
grammatica een onderdeel van is.
Het
formele perspectief heeft betrekking op de bouw van zinnen, woorden of teksten;
het semantische op de betekenis van zinnen, woorden of teksten; het
pragmatische op de functie van zinnen, woorden of teksten in concrete
taalgebruikssituaties. Het traditionele grammaticaonderwijs valt hier onder
formele taalbeschouwing: redekundige ontleding (zinnen ontleden), taalkundige
ontleding (woordsoorten benoemen) naast andere onderwerpen als formulering,
woordvorming, zinsstructuur, soorten zinnen, werkwoorden, enz.
Bij
onderwijs in taalbeschouwing ‘(…) wordt leerlingen geleerd op een systematische
wijze talige verschijnselen -formeel, semantisch of pragmatisch- te
onderzoeken. Ze leren hierbij met taal over taal te spreken en met behulp
hiervan conclusies te trekken over het eigen of andermans taalgebruik.”(Van
Gelderen 1988). Deze vorm van onderwijs heeft een wezenlijk andere invalshoek;
hij is er meer op gericht dat leerlingen zich bewust worden van regels die
kunnen helpen bij het oplossen van talige problemen in hun taalgebruik.
c. Taalkunde
Door
docenten en taalkundigen wordt al jarenlang gelobbyd voor onderricht in
taalkunde als aanvulling op grammatica. In veel onderzoeken lopen de begrippen
taalkunde en taal-beschouwing door elkaar. Hendrix en Hulshof (1999) maken voor
taalkunde onderscheid tussen taalsysteem (de studie van de kennis die een mens
bezit van zijn moedertaal) en (de studie van) taalgebruik (kennis van de manier
waarop het systeem wordt gebruikt). Zij achten kennis van centrale inzichten in
beide vakonderdelen nuttig en belangrijk voor de bovenbouw van havo en vwo.
Later
stelt Hulshof (2010) in Levende Talen dat het samensmelten van taalkunde en
grammatica vraagt om een doorlopende leerlijn van het primair onderwijs tot aan
6 vwo. In de onderbouw zou de nadruk moeten liggen op grammaticale onderdelen
(met o.a. syntaxis en morfologie). Taalkunde is bedoeld voor de bovenbouw met
onderwerpen als taalverandering, taalvariatie en taalverwerving.
Hulshof
ziet ‘grammatica’ als een basisinstrument waarmee zowel toepassingsgericht als
reflectiegericht kan worden gewerkt. Het is een middel om de schoolgrammatica
(G2) en het eigen taalgevoel (G3) bespreekbaar en bewust te maken. Om dit te
realiseren dient grammatica al in de onderbouw met taalkundige onderwerpen om
te gaan, zoals taalverwerving. Daarnaast moet grammaticaonderwijs zich niet
beperken tot de standaardtaal en de terminologie moet ook terugkomen bij
zakelijk en literair lezen en schrijven: er moet op transfer worden aangestuurd
in contextrijk taalonderwijs.
Bonset, H.
& M. Hoogeveen (2010). Taalbeschouwing. Een inventarisatie van empirisch
onderzoek in basis- en voortgezet onderwijs. Enschede: SLO.
Gelderen,
A. van (1988). Taalbeschouwing, wat is dat? Deel 1: Een internationale
inventarisatie en systematische beschrijving van alternatieven voor het
traditionele grammaticaonderwijs. SCO-rapport 173. Amsterdam: SCO.
Hendrix,
T. & Hulshof, H. (1999). Op taalkunde afgestemd. Algemene vaardigheden en vakspecifieke
leerstof: het geval Nederlands. Levende Talen, 537, 122-131
Hulshof, H.
(2010). Van grammatica naar taalkunde: Van een doodlopende naar een doorlopende
leerlijn. Levende Talen Magazine, 2010, 12-19.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten