Zinvol volzinnen blijven ontleden? (I)
Of is het grammaticaonderwijs aan verandering toe
…
Al meer dan vijftig jaar
zijn grammatica(ge-)lovers en –haters in een felle, papieren strijd verwikkeld.
Maar wat zijn die ideeën over grammaticaonderwijs en aan welke kritiek zijn die
onderhevig? En voldoet het huidige onderwijs nog wel in de hedendaagse,
veranderende schoolpraktijk?
Het
onderwijs worstelt al langer met modernisering en innovatie, maar er zijn volop
mogelijkheden tot verbetering. Nodig? Zeker, want de oorspronkelijke ideeën
uit de huidige methoden blijken wetenschappelijk niet houdbaar. Bovendien staan
resultaat en waardering voor traditioneel grammaticaonderwijs niet in
verhouding tot de geïnvesteerde, sommigen zeggen verspilde, tijd.
Met deze reeks artikelen,
hoop ik een aanzet te geven tot daadwerkelijke verandering in het
grammaticaonderwijs en verwacht te laten zien dat deze ook wenselijk is…
In het voortgezet
onderwijs (VO) heeft de traditionele versie van het grammaticaonderwijs al
tientallen jaren de overhand. Vele generaties zijn daarom opgegroeid met
zinsontleding en woordsoortbenoeming. Docenten besteden er veel tijd en
aandacht aan. Waarom doen ze dat?
Niet alleen omdat het
jaren geleden wettelijk is voorgeschreven. Ook niet omdat het eventueel zou
zijn verworden tot een routine. Meer dan dertig jaar geleden in het onderzoek
van Tordoir en Wesdorp (1979) noemden leerkrachten de volgende motieven:
a. Het is van belang voor het vreemde talenonderwijs (91%);
b. Het bevordert de taalbeheersing (82%);
c. Het is van belang voor de scholing van het logisch denken
(65%);
d. Het maakt de leerlingen taalgevoeliger en taalbewuster (55
%) of
e. Het is een zinvol doel op zichzelf (20%).
In het onderzoek van
Dekker (1977) geeft 50% van de ondervraagde docenten ook aan dat de traditionele
grammatica bijdraagt aan verbetering van ‘denkontwikkeling’ (valt verder onder
punt c.) en lees- en stelvaardigheid. Deze laatste plaats ik voor nadere
bespreking onder één punt ‘f’:
f. Het verbetert lees- en stelvaardigheid.
Daarnaast gaven
leerkrachten ook grammaticaonderwijs omdat:
• Het voortgezet onderwijs dat vraagt (59%) of
• Vanwege het leerplan (14%).
De laatste twee
motivaties hebben te veel het stempel ‘omdat het zo moet, omdat het zo hoort’
en schuiven daarmee aan tegen routinematig gepland onderwijs waar niet echt
over is nagedacht. Daarom laat ik deze hier verder buiten beschouwing.
De mogelijk positieve effecten van traditioneel
grammaticaonderwijs
a. Grammatica is relevant
voor andere talen
In je eigen taal, kun je
je bepaalde grammaticale begrippen sneller/beter eigen maken. Het Nederlands
werkt als een proeftuin voor andere talen. Tweede taalverwerving kost tijd en
moeite kost en daarom is het mooi meegenomen dat de moedertaal zorg draagt voor
een ‘grammaticaal instrumentarium’.
Uit onderzoek van Dekker
(1977) leren we dat 85% van de docenten het vreemdetalenonderwijs het
belangrijkste motief vindt om grammaticaonderwijs te geven. Zeker voor de talen
Duits, Latijn en Grieks is het prettig om (een aantal) grammaticale begrippen
paraat te hebben. Zoals Van Calcar (1985) aangaf: ‘als leerlingen oordelen over
taal moeten uitspreken, dan zullen zij kennis moeten hebben van taal en
taalgebruik, dus moeten beschikken over een theorie in één of andere vorm.’
Vooral bij talen die naamvallen hebben, is een zekere kennis over lijdend
voorwerp en meewerkend voorwerp wezenlijk.
b. Grammatica bevordert
taalbeheersing (taalvaardigheid incl. werkwoordspelling en
interpunctie)
Taalbeheersing heeft
verschillende betekenissen. Ik ga hier uit van de letterlijke: het vermogen je
uit te drukken in je eigen taal, ook de mate waarin je de regels en conventies
van die taal kent en kunt toepassen, met andere woorden: taalvaardigheid. Het
grammaticale systeem draagt bij aan het kunnen toepassen van al die regels en
conventies.
c. Grammatica is van
belang voor de scholing van het logisch denken
In 1979 was dit wellicht
nog een gangbare motivatie van docenten voor het traditionele grammaticaonderwijs.
In Dekker (1977) geeft 50% van de docenten aan dat het bijdraagt aan zgn.
‘denkontwikkeling’. In latere verslagen en artikelen komt het niet meer voor.
d. Grammatica maakt
leerlingen taalgevoeliger en meer taalbewust
Een sterker ontwikkeld
bewustzijn van taal, draagt bij aan actiever verwerven en verbeteren van
taal(-onderdelen). Die alertheid op taal is (in deze motivatie) mede het gevolg
van grammaticaonderwijs: als je ziet hoe het in elkaar steekt kun je het
sneller herkennen. En omgekeerd geldt wellicht hetzelfde: je herkent het
sneller als je je er van bewust bent – en weet hoe het in elkaar steekt. Waar
(taal-)bewustzijn in mijn overtuiging wél gestimuleerd kan worden, kan dat met
(taal-) gevoeligheid niet, die is grotendeels aangeboren.
e. Grammatica als doel op
zichzelf (leerlingen herkennen systeem in taal)
Michel Couzijn
(Interfacultaire Lerarenopleidingen, UvA) stelt dat grammaticaonderwijs “op
zichzelf” waarde kan hebben als introductie in de taalkunde. ‘Gewoon kennis als
middel tot begrip van de ons omringende wereld, zoals je bij biologie ook leert
hoe een ecosysteem in elkaar zit, en bij geschiedenis welke tijdvakken
onderscheiden worden met welke kenmerken.’
f. Grammatica verbetert
lees- en stelvaardigheid
‘Met taal wil je een
boodschap overbrengen. Omdat een ander jouw boodschap moet begrijpen, is het
belangrijk dat je goede zinnen maakt. Je hebt kennis van de grammatica nodig om
correcte zinnen te maken. In de paragraaf ‘Grammatica’ leer je hoe zinnen zijn
opgebouwd.’ In deze formulering wordt een duidelijke relatie gelegd tussen
grammatica, zinsopbouw en begrijpelijkheid van ‘jouw boodschap’. Zonder
(voldoende kennis van de) grammatica, is er volgens de ontwikkelaars van
methodes, geen begrijpelijke boodschap over te brengen, want grammatica heeft een
directe relatie heeft met het opbouwen van zinnen.
Kritiek op traditioneel grammaticaonderwijs
Er is altijd twijfel geweest over
het nut van deze vorm van grammaticaonderwijs. Tot veel verandering heeft dat
niet geleid; in de kern wordt er op scholen op dezelfde wijze lesgegeven als
ten tijde van de invoering van zinsontleding in 1857. Regelmatig laaien de
discussies op, in vaktijdschriften en sinds een aantal jaren ook online zoals
op het digitale forum van de vak-community Nederlands.
Wetenschappers, beleidsmakers en
docenten hebben allen verschillende visies op het onderwijs in de grammatica
van de Nederlandse taal. Deze discussies gaan over diep gevoelde overtuigingen
en dragen soms zelfs een emotionele lading. Discussies kunnen zo hoog oplopen
omdat er maar weinig gestaafd kan worden met feiten uit empirisch onderzoek.
Wat er aan onderzoek naar grammaticaonderwijs is gedaan, is in 2010 door
Bonset & Hoogeveen geïnventariseerd. Hieronder geef ik eerst de kritiek aan
op de hierboven besproken motivaties.
a.
Grammatica en de relevantie voor andere talen
Dat de eigen taal een
‘grammaticaal instrumentarium’ voor gebruik in andere talen zou leveren, blijkt
in de praktijk tegen te vallen. Tordoir en Damhuis (1982) stellen vast dat er
bij Nederlands zeer veel grammaticale begrippen behandeld worden die niet in de
lessen of de leerboeken van vreemde talen voorkomen, en omgekeerd. De omvang
van het begrippenapparaat verschilt enorm. ‘Als we de resultaten van het
onderzoek overzien’, zo stellen ze, ‘kunnen we niet anders dan concluderen dat
het grammaticaonderwijs, zoals gegeven bij Nederlands, op een aantal
belangrijke punten niet aansluit op de grammatica in het vreemdetalenonderwijs,
althans in de brugklas. Het geheel overziend, is er eerder sprake van kortsluiting
dan van aansluiting’.
Het ontbreken van afstemming
tussen Nederlands en andere talen wordt vaker als kritiekpunt genoemd. Brouns
en De Vos (1997) zeggen over het behandelen van grammaticale begrippen: ‘(…)
dat is alleen zinvol als dat qua moment is afgestemd. In negen van de tien
gevallen blijkt dat niet het geval te zijn.’
Ook de functie van zinsontleden is
voor het vreemdetalenonderwijs niet duidelijk. Zwart (2010) stelt: ‘Bovendien
is het traditionele systeem van ontleden gericht op de stand van zaken in het
Nederlands en niet zonder meer overdraagbaar naar de praktijk van andere talen.’
Van Peer (2010) bevestigt dit laatste en vult aan: ‘Bovendien blijken de
verschillen in de terminologie, de uitleg, de opbouw en de didactiek niet
bevorderlijk voor het leerproces.’
b.
De relatie tussen grammatica en taalbeheersing (taalvaardigheid)
Wie zijn taal beheerst, kent de
regels en conventies van die taal en kan die op adequate wijze toepassen. Het
grammaticale systeem draagt hier in beperkte mate aan bij. In vroeger tijd
bestonden er in de spelling regels die aan de grammatica waren gekoppeld: het
verschil tussen mannelijke en vrouwelijke woorden en verschil tussen de
nominatief en de accusatief bij lidwoorden. Dit onderscheid wordt in de
spelling al tijden niet meer gemaakt. Wel hebben we nog het verschil tussen ‘Ik
zie hen (lijdend voorwerp) daar
staan’ en ‘Ik geef hun (meewerkend
voorwerp) een bloemetje.’ Op wat versteende uitdrukkingen na, bestaan er verder
weinig grammatica-afhankelijke constructies. In het onderzoek van Van de Gein
(1991) bleek traditioneel grammaticaonderwijs geen enkel effect te hebben op
(aspecten van) de taalvaardigheid van basisschoolleerlingen: niet op formuleervaardigheid,
zinsbesef, beknopt formuleren, globale tekstkwaliteit, en zelfs niet op schoolse
grammaticale kennis.
c. Grammatica en logisch denken
Een veelgebruikte methode bij
zinsontleding is het stellen van een reeks vragen, waarbij het antwoord op
iedere vraag de functie van het betreffende zinsdeel onthult. Logisch denken
vereist meer dan het opschrijven van een uitkomst … Het heeft weinig te maken
met het stap-voor-stap uitvoeren van letterlijke opdrachten: het lijdend
voorwerp in de zin is het antwoord op de vraag wie/wat + gezegde + onderwerp. Dat de uitkomst klopt, wil nog niet
zeggen dat het (denk-)proces logisch verloopt
d. Invloed van grammatica op taalgevoeligheid en
taalbewustzijn
Het ligt voor de hand dat mensen
met een groter taalbewustzijn én mensen meer taalgevoel zich in taal
uitgebreider én beter kunnen uitdrukken. Niet alleen vanwege een grotere
woordenschat, maar ook doordat ze, onder de bewuste keuzes, hun eigen, geheel
opgetuigde en volledig functionerende, grammatica aanwenden. Hulshof (2010)
noemt dit de ‘persoonlijke werkgrammatica’
(G3). De ‘didactische grammatica’ (G2, ook wel schoolgrammatica) heeft enige
invloed op G3; grammatica structureert in het taalonderwijs, maar heeft geen
aantoonbare invloed op taalbewustzijn.
e. Is grammatica een doel op zichzelf?
Grammatica, in de termen van
Hulshof (2010) de wetenschappelijke grammatica (G1), is een wezenlijk onderdeel
van de taalkunde en daarom een te bestuderen doel op zichzelf. Maar in het VO
gaat het om de relatie tussen de didactische grammatica (G2) en de persoonlijke
werkgrammatica (G3). Die schoolgrammatica (G2) heeft enige invloed op G3.
Hulshof: ‘Dit wordt ook wel focus on form
genoemd: grammaticale begrippen worden alleen in dienst van de communicatie
behandeld.’ In die zin is grammatica in het VO dus geen doel op zichzelf.
f. Grammatica bij lees- en stelvaardigheid
Bij schriftelijk formuleren (stelvaardigheid)
speelt kennis van zinsontleding een beperkte rol, vooral ten aanzien van de
werkwoordsspelling. Belangrijke termen zijn: persoonsvorm, zinsdelen,
het onderwerp en het gezegde. Kennis van de persoonsvorm
geeft inzicht in zinsstructuren. Leerlingen kunnen met behulp van de
persoonsvorm enkelvoudige en samengestelde zinnen onderscheiden. Het onderwerp
kan, in combinatie met de persoonsvorm, ook nog laten zien of er sprake is van
hoofd- of bijzin. In allerlei methodes Nederlands wordt gesteld dat traditioneel
ontleden ook goed zou zijn voor het opsporen van formuleerfouten. Voor die
relatie tussen grammatica en formuleren, heeft Zwart (2010) ‘geen overtuigende
voorbeelden gezien. Hiermee hangt samen dat over de aard van fouten vaak te
twisten valt.’ Hij geeft het voorbeeld dat ‘een aantal mensen hebben’ als fout
wordt aangemerkt; het moet ‘een aantal (mensen) heeft’ zijn omdat ‘aantal’ enkelvoud is. Maar volgens Zwart
oordeelt het spontane taalgevoel anders: ‘mensen’
is meervoud dus moet ook ‘hebben’ in
het meervoud.
De
afweging
Traditioneel grammaticaonderwijs
zou alle aandacht meer dan waard zijn als het lees- en schrijfvaardigheid van
leerlingen aantoonbaar positief zou beïnvloeden. Maar ook hier is het de vraag
wélke grammatica wordt onderwezen en welke een rol speelt bij lezen en
schrijven. De leerling krijgt de didactische grammatica (G2) aangereikt op
school maar blijkt vooral zijn persoonlijke
werkgrammatica (G3) bij lezen en schrijven te gebruiken. Hulshof (2010) zegt
letterlijk: ‘G2 wordt daarom nauwelijks gebruikt bij taalproductie’.
Schuurs (1990) onderzocht of
grammaticaonderwijs een bijdrage kan leveren aan de schriftelijke taalbeheersing
van de leerlingen. Uiteindelijk luidde zijn conclusie: ‘Wij gaan er op grond
van het onderzoek naar traditioneel grammaticaonderwijs van uit, dat van zulk
grammaticaonderwijs geen bijdrage is te verwachten aan schrijfvaardigheid in
het algemeen, bijvoorbeeld tot uitdrukking komend in globale oordelen over de
kwaliteit van schrijfproducten.’
Twintig jaar later concludeert Nieuwenhuijsen
(2010) in dezelfde lijn: ‘Wereldwijd is een groot aantal pogingen ondernomen om
verband tussen onderwijs in grammatica enerzijds en lees- en schrijfprestaties
anderzijds te onderzoeken. (…) In het algemeen levert het resultaat hiervan
niet een overtuigende legitimering van dit onderwijs op.’ Nieuwenhuijsen doelt
hier op onderzoeken die ook worden genoemd in Bonset (2011): ‘(…) is ook
uitgebreid gedocumenteerd in internationale reviews: Hillocks (1984) en Graham
& Perin (2007); zie ook Van Gelderen (2010).’
De vertrouwde positieve effecten blijken
kortom niet of nauwelijks aan te tonen: zinsontleding heeft geen effect op logica of de kwaliteit
van formuleren, de transfer van begrippen van de moedertaal naar andere talen
werkt in de praktijk maar zeer beperkt. De didactische (school-)grammatica (G2)
heeft enige invloed op de persoonlijke werkgrammatica (G3) van leerlingen;
grammatica structureert in het taalonderwijs, maar heeft geen aantoonbare
invloed op taalbewustzijn en de relatie met lees- en stelvaardigheid komt niet
tot uitdrukking in hogere kwaliteit van deze processen.
Veel onderzoeksliteratuur
geeft al ruim twintig jaar aan dat het traditionele grammaticaonderwijs vrijwel geen
positief effect heeft op taalontwikkeling van leerlingen. Toch besteden we tot
wel 30 % van de lestijd in de onderbouw hieraan. Ik concludeer dat aanpassing
van grammaticaonderwijs in het VO anno 2013 wenselijk, nee zelfs noodzakelijk is.
Anders blijven we
zinloos volzinnen ontleden.
Literatuur:
Bonset,
H. & M. Hoogeveen (2010). Taalbeschouwing.
Een inventarisatie van empirisch onderzoek in basis- en voortgezet onderwijs.
Enschede: SLO.
Bonset,
H. (2011). Taalbeschouwingsonderwijs, wat is dat? Een
overzicht van empirisch onderzoek in Nederland. Tijdschrift Taal voor Opleiders
en Onderwijsadviseurs, 2011 6 -15.
Brouns, T. & B. de
Vos (1997). Taalbeschouwing en
taalonderwijs. Utrecht: APS. 7-30.
Calcar,
W. I. M. van (1985). Grammatica: geweten voor taalbeheersers. In: W.K.B. Koning
(red.) Taalbeheersing in theorie en
praktijk. Dordrecht: 1985.
Dekker, J. (1977). Leerdoelen van
zinsontleding. Docentopinies en leerlingprestaties aan het
einde van de leerplicht. Amsterdam:
RITP.
Expertgroep
Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen (2008). Over de drempels met taal en rekenen. Enschede: SLO.
Gein, J. van de (1991). The sense of sentences. A study into the effects of grammar instruction
upon junior writing. Dissertatie
Rijksuniversiteit Utrecht.
Gelderen, A. van (2010). Does explicit teaching of
grammar help students to become better writers? Insights from empirical
research. In: Terry Locke (ed.), Beyond the grammar wars. A resource for
teachers and students on developing language knowledge in the English/Literacy
classroom. New York: Routledge.
Graham & Perin (2007)
geciteerd in: Bonset (2011)
Hillocks,
G. (1984). What works in teaching composition. A
meta-analysis of experimental
treatment
studies. American Journal of Education, 93, 133-170.
Hulshof, H. (2010).
Van grammatica naar taalkunde: Van een doodlopende naar een doorlopende
leerlijn. Levende Talen Magazine, 2010, 12-19.
Nieuwenhuijsen, P. (2010).
Aandacht voor de zin. In: H. Hulshof
& T. Hendrix. Taalkunde in het voortgezet onderwijs. Special Levende Talen
Magazine. Amsterdam: Levende Talen, 56-59.
Peer, M.
van (2010). Het anker leert nooit zwemmen. In: Moer 82/5, 2010. p. 2-13.
Schuurs, U. (1990). Leren schrijven voor lezers. Het effect van
drie vormen van probleemgericht schrijfonderwijs op de zinsbouwvaardigheid.
WMM-publicatie 3. (Diss. UT). Enschede: Fac. Wijsbegeerte en maatschappelijke
wetenschappen.
Tordoir, A.
& H. Wesdorp (1979). Het grammaticaonderwijs in Nederland. Een overzicht
betreffende
de effecten van grammaticaonderwijs en een verslag van een onderzoek naar de praktijk
van dit onderwijs. Den Haag:
SVO.
Zwart, J.-W. (2010). Levende taalkunde. In: H. Hulshof &
T. Hendrix. Taalkunde in het
voortgezet onderwijs. Special Levende
Talen Magazine. Amsterdam: Levende Talen, 51-54.
De Wet op het lager onderwijs
schrijft zinsontleding sinds 1857 voor als een apart vak. Voor
het examen ter verkrijging eener acte van bekwaamheid als hulponderwijzeres en
als hulponderwijzer wordt gevorderd: goed lezen en schrijven; voldoende kennis
der zinsontleding, der spelregels en eerste gronden der Nederlandsche taal.