woensdag 19 juni 2013

Grammaticaonderwijs: waar hebben we het dan over?

Al meer dan vijftig jaar zijn grammatica(ge-)lovers en –haters in een felle, papieren strijd verwikkeld. In deze blog probeer ik na te gaan wat de ideeën over grammaticaonderwijs zijn en welke kritiek daarop is. Voldoet het huidige onderwijs in de school­praktijk? Wat zou de efficiëntie, effectiviteit en waardering van het grammaticaonderwijs kunnen vergroten?

Het onderwijs worstelt nog vaak met modernisering en innovatie, maar taalkundigen, didactici en pioniers uit de praktijk signaleren mogelijkheden tot verbetering. Lesstof, didactiek en ideeën over grammaticaonderwijs blijken meer potentieel te hebben.

Oude ideeën uit de huidige opzet blijken wetenschappelijk niet houdbaar, resultaat en waardering voor traditioneel grammaticaonderwijs staan niet in verhouding tot de geïnves­teerde tijd. Met een reeks mogelijke criteria, hoop ik een aanzet te geven tot daadwerkelijke verandering in het grammaticaonderwijs en zal laten zien dat deze wenselijk is…

Er zijn verschillende visies op grammaticaonderwijs, naast traditioneel onderwijs kan grammatica onderdeel zijn van ‘taalbeschouwing’ of taalkunde. In veel methoden Nederlands is grammatica beperkt tot onderwijs in traditionele zinsontleding en woord-(soort)benoeming. Traditioneel is letterlijk op te vatten: de Wet op het lager onderwijs schrijft zinsontleding sinds 1857 voor als een apart vak.
Voor het examen ter verkrijging eener acte van bekwaamheid als hulponderwijzeres en als hulponderwijzer wordt gevorderd: goed lezen en schrijven; voldoende kennis der zinsontleding, der spelregels en eerste gronden der Nederlandsche taal.

Vormen van grammaticaonderwijs

Vanwege hun verschillende functies in de ‘onderwijsmachine’, hebben alle belanghebbende partijen (politici, ambtenaren, schoolbestuurders, schoolleiding, docenten, leerlingen en ouders, wetenschappers) hun eigen kijk op het onderwijs. Vaak vullen deze visies elkaar aan, soms conflicteren ze. In de afgelopen vijftig jaar is naast het literatuuronderwijs ook onderwijs in grammatica vaak en heftig bediscussieerd. Meningen verschillen, vooral over hoe het beter kan (of zou moeten) en over wat er écht belangrijk is. En omdat er al zo lang grammaticaonderwijs wordt gegeven, kan iedereen er over meepraten. Hieronder volgen drie visies op hoe grammaticaonderwijs gegeven zou kunnen worden.

a.         Traditioneel grammaticaonderwijs
In de meeste literatuur wordt grammaticaonderwijs gezien als een specifieke, geïsoleerde vorm van taalbeschouwing aan de hand van willekeurige losse zinnen en woorden. Grammatica is een onderdeel van de taalkunde, de wetenschappelijke studie van natuurlijke talen van mensen. De grammatica (spraakleer) beschrijft en zoekt verklaringen voor de systematiek van een natuurlijke taal. De taalkunde onderzoekt waaruit onze kennis van taal bestaat (competence), hoe we deze kennis gebruiken (performance) en hoe we de kennis van taal verwerven (acquisition).

Op de meeste scholen is taalkunde beperkt tot onderwijs in grammatica, vaak in de vorm van traditionele zinsontleding en woord(soort)­benoeming. De fundering daarvan wordt gelegd op de basisschool. In de onderbouw van het voortgezet onderwijs (VO), de eerste twee, drie jaar, wordt de (basisschool) leerstof herhaald. Daarna wordt zinsontleding inhoudelijk uitgebreid met de complexere zinsdelen (voorzetselvoorwerp, speciale bepalingen enz.). Deze constructies worden geoefend in steeds complexere zinnen, waaronder ook samengestelde zinnen en het spectrum aan woordsoorten wordt uitgebreid.

b.        Taalbeschouwing
Sinds begin jaren ‘70 (van de vorige eeuw)  wordt er gedacht en geschreven over een bredere aanpak van ‘het onderzoeken van taal’ in de onderwijsomgeving. Bonset en Hoogeveen (2008) typeren deze vernieuwing als ‘de opkomst van een ‘communicatief paradigma’: taalonderwijs dient vooral communicatieonderwijs te zijn, in plaats van onderwijs dat gericht is op de formeel-grammaticale aspecten van taal.’ Het taalonderwijs zou hier meer ten dienste staan aan het aanleren van taalvaardigheden die verband houden met beter leren communiceren. Het gaat niet alleen om de regels maar ook om de toepassing daarvan in communicatieve situaties. Het verschil met traditioneel grammaticaonderwijs is evident. Er wordt niet alleen uitgeplozen hoe zinnen in elkaar steken, maar vooral hoe dat ‘pluiswerk’ kan bijdragen aan de kwaliteit en effectiviteit van communiceren.

Taalbeschouwing houdt in: het reflecteren over vormkenmerken van taal (formeel perspec­tief), betekeniskenmerken (semantisch perspectief) van taal en gebruikskenmerken (pragmatisch perspectief) van taal. In deze definitie van de Stichting Leerplanontwikkeling (SLO) is taalbeschouwing een uitgebreid vak, waar grammatica een onderdeel van is.

Het formele perspectief heeft betrekking op de bouw van zinnen, woorden of teksten; het semantische op de betekenis van zinnen, woorden of teksten; het pragmatische op de functie van zinnen, woorden of teksten in concrete taalgebruikssituaties. Het traditionele grammaticaonderwijs valt hier onder formele taalbeschouwing: redekundige ontleding (zinnen ontleden), taalkundige ontleding (woordsoorten benoemen) naast andere onder­werpen als formulering, woordvorming, zinsstructuur, soorten zinnen, werkwoorden, enz.

Bij onderwijs in taalbeschouwing ‘(…) wordt leerlingen geleerd op een systematische wijze talige verschijnselen -formeel, semantisch of pragmatisch- te onderzoeken. Ze leren hierbij met taal over taal te spreken en met behulp hiervan conclusies te trekken over het eigen of andermans taalgebruik.”(Van Gelderen 1988). Deze vorm van onderwijs heeft een wezenlijk andere invalshoek; hij is er meer op gericht dat leerlingen zich bewust worden van regels die kunnen helpen bij het oplossen van talige problemen in hun taalgebruik.

c.         Taalkunde
Door docenten en taalkundigen wordt al jarenlang gelobbyd voor onderricht in taalkunde als aanvulling op grammatica. In veel onderzoeken lopen de begrippen taalkunde en taal-beschouwing door elkaar. Hendrix en Hulshof (1999) maken voor taalkunde onderscheid tussen taalsysteem (de studie van de kennis die een mens bezit van zijn moedertaal) en (de studie van) taalgebruik (kennis van de manier waarop het systeem wordt gebruikt). Zij achten kennis van centrale inzichten in beide vakonderdelen nuttig en belangrijk voor de bovenbouw van havo en vwo.

Later stelt Hulshof (2010) in Levende Talen dat het samen­smelten van taalkunde en grammatica vraagt om een doorlopende leerlijn van het primair onderwijs tot aan 6 vwo. In de onderbouw zou de nadruk moeten liggen op grammaticale onderdelen (met o.a. syntaxis en morfologie). Taalkunde is bedoeld voor de bovenbouw met onderwerpen als taalverandering, taalvariatie en taalverwerving.

Hulshof ziet ‘grammatica’ als een basisinstrument waarmee zowel toepassingsgericht als reflectie­gericht kan worden gewerkt. Het is een middel om de schoolgrammatica (G2) en het eigen taalgevoel (G3) bespreekbaar en bewust te maken. Om dit te realiseren dient grammatica al in de onderbouw met taalkundige onderwerpen om te gaan, zoals taalverwerving. Daarnaast moet grammaticaonderwijs zich niet beperken tot de standaardtaal en de terminologie moet ook terugkomen bij zakelijk en literair lezen en schrijven: er moet op transfer worden aangestuurd in contextrijk taalonderwijs.

Bonset, H. & M. Hoogeveen (2010). Taalbeschouwing. Een inventarisatie van empirisch onderzoek in basis- en voortgezet onderwijs. Enschede: SLO.


Gelderen, A. van (1988). Taalbeschouwing, wat is dat? Deel 1: Een internationale inventarisatie en systematische beschrijving van alternatieven voor het traditionele grammaticaonderwijs. SCO-rapport 173. Amsterdam: SCO.

Hendrix, T. & Hulshof, H. (1999). Op taalkunde afgestemd. Algemene vaardigheden en vakspecifieke leerstof: het geval Nederlands. Levende Talen, 537, 122-131

Hulshof, H. (2010). Van grammatica naar taalkunde: Van een doodlopende naar een doorlopende leerlijn. Levende Talen Magazine, 2010, 12-19.